Coach van
het totaal
plaatje
Het begin van ieder coachingstraject begint bij Louis Delahaije met een etentje. En dat is een harde voorwaarde. Het is voor de 53-jarige coach de basis van iedere samenwerking, elkaar beter leren kennen. Het hoort bij de onconventionele aanpak die gedreven wordt door nieuwsgierigheid en sociale interactie.
Het interview met de head coach van de NTB, die na een lange periode in de wielersport terugkeerde op het oude nest, vindt plaats in een bizarre tijd. De sportwereld is abrupt tot stilstand gekomen door het coronavirus. De Olympische Spelen zijn een jaar uitgesteld. Het is een onzekere tijd voor sporters. De toekomst brengt veel vragen met zich mee. Sportief, zoals over kwalificatie voor de Spelen, maar ook financieel nu de economie, en dus ook sponsoren, hard geraakt worden. Het interview vindt noodgedwongen via internet plaats. Op dezelfde manier waarop Delahaije momenteel in contact staat met zijn sporters.
Is het lastig werken voor jou op dit moment?
“Voor mij is het nu niet heel anders. Je kunt weliswaar nergens meer bij zijn, maar een communicatiekanaal als Microsoft Teams werkt erg handig. Met collega’s kun je zo makkelijk overleggen, in ieder geval twee keer in de week. Daarnaast hebben Sander Berk, Jordi Meulenberg en ik samen elke dag een sessie met een atleet. Je kunt dan ook documenten in beeld gooien. Dat werkt best goed.”
Waar hou je je momenteel verder nog mee bezig, naast het begeleiden van sporters?
“Ik ben al heel lang bezig met het schrijven van een boek. Ik ben mijn gedachten op papier aan het zetten over training, periodisering en dat soort dingen. Meer ook om het helder voor mezelf te krijgen. Dat neemt nu serieuzere vormen aan. Met Silvia Pepels was ik in november drie weken in Nepal en hebben we rond de achtduizender Manaslu gelopen. Er is niks daar, ik heb soms dagen mijn telefoon niet aangehad. Dat is prachtig. En opeens vallen dan dingen waar je jaren mee bezig bent geweest op hun plek. En die schreef ik dan ’s avonds op. En dat is de reden waarom ik nu het boek aan het schrijven ben.”
“Verder zijn we met de Universiteit van Maastricht bezig met een project over DNA-analyses. Dat soort testen worden te vaak gebruikt om te stellen dat je talent hebt en dat kan volgens mij eigenlijk niet. Volgens mij ga je in een DNA-test echt niet het verschil zien tussen een willekeurige marathonloper en Eliud Kipchoge. Ik zou wel het verschil tussen Usain Bolt en Kipchoge kunnen zien. Wat wij doen is kijken hoe we een sporter kunnen helpen. Aan de universiteit van Maastricht zit een geneticus, die tot de besten in de wereld behoort en die heeft samen met ons een test ontwikkeld.”
“Het gaat dan niet om de vraag of iemand een wereldtopper wordt of niet. Wat wij doen is kijken hoe we een sporter kunnen helpen.”
Louis Delahaije“Ik ben samen met Sander Berk en hem een keer gaan zitten om te kijken wat we willen weten om een sporter verder te kunnen helpen. Het gaat dan niet om de vraag of iemand een wereldtopper wordt of niet. We zijn gaan kijken naar zogenaamde fenotypes. Fenotypes zijn zaken die ik kan zien: of iemand bijvoorbeeld een hoog uithoudingsvermogen heeft en een hogere VO2max. Ik wil bijvoorbeeld dat sporters geen ijzertekort krijgen, ik wil dat hij of zij mentaal hard is en goed tegen stress kan. Zo hebben we misschien wel 100 dingen genoemd en vervolgens is daar een onderzoeker mee aan de slag gegaan.”
En die gaan jullie nu proberen uit het DNA te halen?
“Ja dat hebben ze gedaan. We zijn begonnen met die lijst van 100 en daar zijn een stuk of 20 dingen uitgekomen. Dat zit nu in de ontwikkelfase en we zijn al redelijk ver. Ik haal bijvoorbeeld uit het DNA of iemand veel last heeft van stress en wat het met diegene doet. Sommige sporters presteren maximaal onder stress en sommige helemaal niks. Dat is best wel voor een heel groot deel erfelijk bepaald. En als je een sporter tegenover je hebt die heel vatbaar is voor stress, ga je stressverminderende technieken toepassen en begeleid je hem of haar net even wat anders.”
Nature versus nurture
“Er zijn twee dingen. Ten eerste wat je fysiek van je ouders meekrijgt en ten tweede wat je in je leven meemaakt. Nature versus nurture. Topsporters willen zich bewijzen, terwijl dit niet erfelijk bepaald is. Het is geen toeval dat in de topsport veel sporters zitten die een niet al te fijne jeugd hebben gehad of die gepest werden. Die hebben een reden om te laten zien wie ze zijn en dat ze ertoe doen. Die duwen dus echt door als het zwaar en moeilijk wordt.”
“Ik heb de test ook gedaan en ik zie dat ik genetisch weinig doorzettingsvermogen heb. Ik heb ook nog eens een goede jeugd gehad. Het is dus nooit wat geworden”, lacht Delahaije. “Het is leuk om met dat soort dingen bezig te zijn. Het is niet zo dat we revolutionaire dingen zien. Maar het is vooral zinvol voor jonge atleten. Je krijgt iemand aangereikt als coach waarmee je aan de slag gaat. Je gaat zaken finetunen. Door die DNA-test kun je een paar stappen overslaan.”
Er is dus veel veranderd sinds de jaren ’90, toen je begon…
“Dat was ook een supermooie tijd. En er zijn ook veel parallellen, toen waren we ook de jonge onderzoekers. We waren bijvoorbeeld veel met lactaat bezig. Dat was toen spectaculair en daar hebben we veel dingen mee gedaan. En dat doen we nog steeds.”
Hoe ben je zelf met triathlon in aanraking gekomen?
“Ik was een jaar of 19, deed aan hardlopen en ben toen een keer gaan kijken bij de triathlon van Stein. Dat fascineerde me en ik dacht dat wil ik ook. Het jaar daarna, in 1986, was er een triathlon in Eijsden. Het was een 1/3 triathlon (1500m zwemmen, 60km fietsen en15km lopen). In mijn perceptie was dat een korte afstand. Mijn looptrainer Wim Musson raadde het me meteen af.”
“Het voordeel van als je met goede atleten werkt, is dat je zelf ook een beetje naam krijgt en dan gaan alle deuren open.”
Louis Delahaije“Als ik daar nu op terugkijk zou ik dat iedereen afraden, maar ik deed het toen wel. Ik had een duikpak van mijn buurman geleend, die zat bij de brandweer. Ik reed onderweg twee keer lek en ben op mijn velg naar de finish gereden. Zo ben ik erin gerold. Ik ging meer triathlons doen en liep ook mijn eerste marathon toen ik 20 of 21 was. Mijn snelste marathon, 2.37, was op mijn 22e of 23e, maar ik heb nooit Berlijn of Rotterdam voor het ‘echie’ gelopen. Ik ben al jong het trainersvak ingerold. Ik was 22 toen ik trainer werd bij AV Caesar in Beek.”
Wat fascineerde je zo aan triathlon?
“Waarschijnlijk de afwisseling van de onderdelen en het was nieuw. Er viel nog heel veel te ontdekken. Het voordeel van als je met goede atleten werkt, is dat je zelf ook een beetje naam krijgt en dan gaan alle deuren open. In het begin vond ik het nog spannend om met een atleet naar centrale trainingen te gaan. Nu kan ik bijna iedereen in de wereld bellen. Of ik ken ze, of ze kennen mij. Dat is heel makkelijk contact maken. In het begin heb ik daar veel gebruik van gemaakt. Nu nog, elke keer als ik met sportarts Gene Jansen bel, dan hang ik na een half uur of langer op en dan denk ik daar zat toch weer iets in en dan voel ik me dom.”
Wat trok je aan in het trainersschap? Is dat nog steeds hetzelfde?
“Ik moet het meer vanuit het perspectief van nu bekijken. Waarschijnlijk heeft dat toen ook gespeeld. Ik was zelf geïnteresseerd in training en ik zocht het allemaal zelf uit in het begin. Nu ben ik misschien wel meer coach als trainer. Dat gaat meer over het totale plaatje van mensen zo gek te krijgen dat ze een stap extra zetten. Ik vind het gewoon mooi om met mensen te werken, vooral het contact, en daar het maximale uit halen.”
“Ik vind het belangrijk dat mensen hun gevoel ontwikkelen. Ik ben een instrument waarmee ik mensen kan helpen, maar uiteindelijk ben je zelf verantwoordelijk. Ik kan mensen helpen om zelf keuzes te maken, dat ze op de momenten dat het er echt om gaat het vertrouwen hebben er klaar voor te zijn. Dat hele proces doe je door middel van training, voedingsadviezen en mentale coaching. Ik vind het heel mooi om een trainingsplan te bedenken en daar alle facetten van uit te zoeken, maar uiteindelijk krijg ik de meeste energie van de interactie tussen mij en de atleet.”
Is het vak van trainer/coach erg veranderd door de jaren heen?
“Ik heb het er wel eens over met atleten hoe dat vroeger ging. Er was niet eens een mobiele telefoon of internet. Ik stuurde een fax met het trainingsschema en dan kreeg ik een fax terug waar dan opstond wat ze gedaan hadden. En op maandag, de eerste jaren woonde ik nog thuis bij mijn ouders, zat ik van zes uur ’s avonds tot tien uur op de trap bij de vaste telefoon. Dan zat ik met iedereen te bellen om bij te praten. En nu, ik hoef bij wijze van spreken iemand niet eens te zien want ik zie, zeker bij fietsen, elk trap die ze doen. Er is zoveel data.”
“Wanneer je als atleet het maximale eruit wilt halen, dan moet je ook een goed gevoel hebben ontwikkeld van je eigen lichaam.”
Louis Delahaije“Deze tijd vereist andere vaardigheden van je als trainer/coach. Je moet niet blind varen op data. Wanneer je als atleet het maximale eruit wilt halen, dan moet je ook een goed gevoel hebben ontwikkeld van je eigen lichaam. Met name in het wielrennen heb ik dat heel erg gezien. Daar zijn de vermogensmeters gekomen. Je ziet daardoor trainingsschema’s voorbij komen waarin ze bijvoorbeeld 4 keer 10 minuten rijden op een specifiek vermogen en trapfrequentie. Er staat bij wijze van spreken ook nog bij in welke positie ze moeten zitten en hoeveel koolhydraten ze tot zich moeten nemen per uur. Daar ben ik helemaal niet van.”
Jezelf leren pacen
“Ik gebruik vermogen eigenlijk vooral na de trainingen om te kijken wat hebben ze gedaan en hoe goed het ging. Ik probeer juist heel erg het gevoel te ontwikkelen. En ik denk dat als je een goede tijdrit wilt rijden, een goede halve marathon wilt lopen of een goede triathlon wilt doen, dan komt dat heel erg aan op dat je jezelf kunt pacen, zodat aan het eind van die wedstrijd er niets meer in de tank zit. Dat gevoel moet je oefenen.”
“Dus in plaats van ‘je moet 4 keer 10 minuten met 400 Watt rijden’, of ‘je moet 4 keer 10 minuten lopen op 3.18 per kilometer’ zeg ik ‘je moet 4 keer 10 minuten zo hard als je kan, maar let op, de laatste moet wel net zo hard zijn als de eerste’. En daarmee bereik ik twee dingen. Dat mensen leren zichzelf te pacen. Dat ze een keer te hard gaan en een keer te langzaam gaan. Op die manier leren ze heel erg om te luisteren naar hun lichaam. En het tweede dat ik hiermee bereik is dat de training niet te zwaar wordt.”
“Toen ik Annemiek van Vleuten begon te begeleiden in 2012 was zij ook zo: ‘Ik wil weten wat ik moet doen met welke wattage, met welke trapfrequentie en voor mijn part nog met welke temperatuur.’ Dat heb ik er helemaal uitgehaald in een aantal jaren. Nu geef ik een gevoel aan, moet het hard of rustig. Dan weet zij wat ze moet doen en met welk gevoel. Ze zei dat laatst ook een keer in een reportage van de NOS, dat ze van iemand die heel erg op ratio trainde veranderd was in een gevoelsmens. En ik denk dat onder andere dat de reden is dat ze zo goed is geworden.”
Sinds wanneer ben je weer actief in de triathlon?
“Ik weet het nog, dat ik een telefoontje van Adrie Berk kreeg. Het was 2014. We zaten in de Tour en hadden net de overtocht gemaakt van de Tour die in Groot-Brittannië startte, terug naar Frankrijk. John Hellemans was terug gegaan naar Nieuw-Zeeland en ze zaten er een beetje mee in hun maag dat ze geen head coach hadden. Dus ik gaf aan dat ik wel wat kon helpen, maar sowieso niet fulltime. Meer als adviseur en niet meer dan één dag in de week, want het wielrennen was mijn baan. En zo rolde ik er weer in van kwaad tot erger.”
“De combinatie met het wielrennen was moeilijk vol te houden. Ik wist dat ik dat geen vijf jaar ging volhouden en toen heb ik gekozen voor de triathlon.”
Louis Delahaije“Toen is Rachel Klamer van haar internationale coach weer terug gekomen naar Nederland en wilde dat wij haar gingen coachen. En dat is ook wat ik het mooiste vind, het coachen. Daardoor kwam ik wel onder druk te staan. De combinatie met het wielrennen was moeilijk vol te houden. Ik wist dat ik dat geen vijf jaar ging volhouden en toen heb ik gekozen voor de triathlon. Ik ben officieel per 1 januari 2019 bij Jumbo gestopt. Ik doe nog wat in het wielrennen maar dat is best klein. Ik help Robert Gesink nog een beetje en ik begeleid Annemiek, Marianne Vos en een Australische wielrenner. Verder is het nu triathlon.”
Je was er ook al bij tijdens de Olympische Spelen van 2000 in Sydney. Hoe kijk je daar op terug?
“Wij waren daar heel slecht. We hadden een goed jaar gedraaid en hadden met Wieke Hoogzaad (Europees kampioene in 1998, red.) en Eric van der Linden (3e bij het EK in 2000, red.) ook twee triatleten met top-10-kansen. Wieke werd van de fiets gereden dus die was meteen klaar. Ze is nog wel gefinisht als 25e. En voor Eric was het ook een teleurstelling, maar dan om een andere reden. Eric kon niet goed tegen de hitte. De periode voor zijn race hadden we veel geluk, dachten we: het was koud in Sydney. De dekens waren niet aan te slepen, dat was voor hem goed.”
“Maar drie dagen voor de wedstrijd ging het van 14 naar 20 naar 28 graden. Toen kwam Eric van de fiets af en was het klaar, die werd nog 45e. Als ik me ergens de schuld van geef, is het mijn onervarenheid destijds. Met de kennis die we toen hadden, had ik niet veel anders kunnen doen. Maar nu zou ik dingen anders doen.”
Als iemand bij je wil trainen, is er dan een bepaalde vraag die je stelt?
“Ik heb geen specifieke vraag, maar we gaan altijd uit eten. Het gaat er mij om dat je op een goede manier kunt samenwerken. Er moet een uitdaging in zitten. Je moet het idee hebben dat je enige invloed kunt hebben, dat je ook echt kunt samenwerken. Er moet een bepaalde openheid zijn, alleen dan kan ik coachen. Aan de ene kant moet je helpen om het leven goed te regelen en happy te zijn en aan de andere kant gaat het ook om het finetunen van trainingen, kijken of iets wel of niet werkt. Ze noemen dat holistisch. Dat is een beetje een bombastische term, maar het gaat wel om het totale plaatje van alle factoren die invloed op jou hebben.”
Wat zijn de perspectieven van het Nederlandse team nu?
“We hebben één wereldtopper, dat is Rachel Klamer. Die is verschrikkelijk goed, Dat is diegene die misschien een medaille kan winnen in Tokio. Een andere atleet die zich misschien nog kan kwalificeren is Maya Kingma. Bij de mannen hebben we er twee die meegaan voor de mixed team relay, Marco van der Stel en Jorik van Egdom. We moeten nog afwachten wat er allemaal gaat gebeuren qua kwalificatie-eisen, maar de kans dat die zich individueel kwalificeren acht ik relatief klein.”
Wat is jouw doel met de triathlonsport?
“Toen ik begon, heb ik gezegd dat, zolang ik dit doe, we een paar speciale momenten moeten zien te realiseren en dat is gebeurd. We zijn derde geworden bij het WK in Hamburg met de mixed team relay. Dat was zo speciaal dat we gezegd hebben: dat gebeurt misschien wel nooit meer. Rachel Klamer heeft een wedstrijd uit de ITU World Triathlon Series gewonnen, dat was ook nog nooit gebeurd in de triathlonsport.”
Mijn doel is om te laten zien dat de Nederlandse triathlon er toe doet. Dat we meetellen.”
Louis Delahaije“Ik wil niet alleen focussen op de Olympische Spelen. Zeker zou een medaille daar fantastisch zijn, maar mijn doel is meer om te laten zien dat de Nederlandse triathlon er toe doet. Dat we meetellen. Op dit moment tellen we mee dankzij een aantal atleten. En nu zijn we weer bezig om een volgende generatie op te leiden.”
Dit artikel verscheen in Transition Magazine #25
Vivian Ruijters
Vivian schrijft met enige regelmaat artikelen voor Transition, vooral op het gebied van lifestyle.
Nog niet
ingeschreven?
De redactie van Transition houdt jou graag op de hoogte van nieuwe artikelen, tips van onze Makers en sneak previews van nieuwe edities van het online magazine.
Deel dit artikel